Inloggen

TNO Eindrapport R11239 5 september 2019

Geplaatst op 05 september 2019

Staatssecretaris van Ark heeft in een brief aan de Kamer in september 2018 aangegeven op welke punten zij het asbeststelsel wil verbeteren. Onderdeel van deze verbeterpunten was het hanteren van meer risicogerichte uitgangspunten voor de regelgeving, en het borgen van deskundigheid bij complexe werkzaamheden. In dit kader heeft SZW TNO gevraagd om op basis van de huidige stand der wetenschap en een verkenning van de praktijk in ons omringende landen, te adviseren over te maken keuzes bij de uitwerking van deze voornemens.

Deze adviesvraag is uitgewerkt in een drietal onderzoeksvragen:

  1. Welke indeling van toepassingen is bruikbaar om onderscheid te maken tussen een groep waarvoor deskundigheid in de vorm van certificatie gevraagd wordt (B), en waarvoor dat niet wordt (A)?
  2. Is de grens van 10.000 goed gekozen, voor visuele vrijgave indien de asbestconcentraties tijdens het saneren tussen de 2000 en 10.000 vezels/m3 liggen of zou deze beter ergens anders kunnen liggen? Zijn er argumenten voor het doen van alleen een visuele eindbeoordeling, bijvoorbeeld uit de praktijk in het buitenland?
  3. Is, op basis van de aanname dat het criterium voor hoog-risicosaneringen op basis van het massapercentage amfibole in het materiaal vastgesteld kan worden,  dit een bruikbare definitie? Zo ja, welk massapercentage amfibool zorgt ervoor dat dit alleen gaat gelden voor de echte hoog-risicosaneringen? Zo nee, hoe kan het beter?

Sluiten deze vragen wel aan op de uitgangspunten van vise van de staatssecretaris? En zijn de uitgangspunten voor een meer risicogerichte aanpak wel goed onderbouwd in dit rapport? Naar onze menig lopen de meetgegevens, waarmee TNO de risico indelingen onderbouwd, qua aantal en uitvoering dusdanig  uit elkaar, dat op basis hiervan geen representatieve indeling te maken valt.

Terug naar de vorige pagina

Leden login

Heeft u geen account? Lees dan meer over het lidmaatschap.

Wachtwoord vergeten?